In juli 2018 is de Regeling geurhinder en veehouderij gewijzigd. Voor gecombineerde luchtwassers is het percentage waarmee de geur uit de stallucht wordt verwijderd verlaagd van 85% naar 45%. Feitelijk is er niets veranderd, maar op papier stoten stallen met gecombineerde luchtwassers bijna vier keer meer geur uit dan waarmee destijds bij de vergunningverlening rekening is gehouden. De omgeving van veel varkensbedrijven is daardoor ineens geur overbelast.
Hoewel de verleende vergunning blijft gelden, heeft de wijziging grote gevolgen voor varkenshouderijen, vooral voor de zogenaamde IPPC-bedrijven. Die bedrijven moeten de ‘beste beschikbare technieken’ toepassen die in Europees verband zijn vastgelegd in de ‘BBT-conclusies’. De komende tijd worden de voorschriften van veel IPPC-varkenshouderijen geactualiseerd om te voldoen aan die BBT-conclusies.
Als de omgeving van de veehouderij geur overbelast is gelden er strengere eisen. Het bedrijf moet een ‘geurbeheersplan’ maken waarin wordt beschreven welke maatregelen worden genomen om geurhinder te voorkomen of te verminderen.
Een verplicht onderdeel van een geurbeheersplan is de monitoring van geur. Het Activiteitenbesluit voorziet bij het gebruik van luchtwassers al in elektronische monitoring. Meerder rechters hebben echter uitgesproken dat bij intensieve veehouderijen met luchtwassers in een overbelaste situatie het uitvoeren van periodieke geurrendementsmetingen verplicht kan worden gesteld om nog beter te controleren of het stalsysteem de geur reduceert zoals het zou moeten doen.
Voor een grote varkenshouderij in Limburg heeft het bevoegd gezag in de vergunning een meetverplichting, streefwaarde (45%) en grenswaarde (85%) opgenomen voor de luchtwasser. Als uit de meting volgt dat het geurverwijderingsrendement lager is dan de streefwaarde van 85%, dan geldt een inspanningsverlichting om de geuremissie zo veel mogelijk te verlagen. De Raad van State heeft deze voorschriften goedgekeurd.